Karin Mondriaan: “Categorale instelling schoolvoorbeeld van samenwerking”
Deze keer spreken we met bestuurder Karin Mondriaan voor het Vergezicht. Mondriaan is bestuurder bij het Radiotherapeutisch Instituut Friesland en bekleedt de zetel voor de categorale instellingen in het NVZ-bestuur. Mondriaan gaat onder meer nader in op de uitdagingen waar de categorale sector mee te maken heeft en pleit voor minder regeldruk.
Karin Mondriaan zit inmiddels in haar tweede termijn van het NVZ-bestuur. De van oorsprong verpleegkundige heeft veel affiniteit met de verpleegkundige portefeuilles op het dossier arbeidsmarkt. Na enkele jaren in de verpleging te hebben gewerkt, keerde ze terug naar de studiebanken waar ze verplegingswetenschap combineerde met beleid en beheer van de gezondheidszorg. Via het bedrijfsleven kwam ze in aanraking met de radiotherapie. Mondriaans expertise ligt binnen de oncologie en de radiotherapie. Voordat ze in 2009 bestuurder werd van het toenmalige Radiotherapeutisch Instituut Stedendriehoek en Omstreken (RISO) in Deventer, bekleedde ze verschillende functies. Een aantal jaar na de fusie tot Radiotherapiegroep stapte ze over naar het Radiotherapeutisch Instituut Friesland (RIF), waarbij ze haar categorale zetel binnen het NVZ-bestuur behield.
Fijne bijkomstigheid daarbij is de continuïteit in vertegenwoordiging van categorale instellingen. Want in tegenstelling tot de algemene ziekenhuizen (SAZ) en de topklinische ziekenhuizen (STZ), kennen de categorale instellingen geen overkoepelend bestuur. “Dat is verklaarbaar aangezien de categorale sector heel divers is. Ik zit in een instituut voor radiotherapie, dus voor bestralingen van kankerpatiënten. Maar er zijn nog zoveel meer categorale sectoren - bijvoorbeeld nierdialyse, epilepsie, audiologische centra - die als categoraal ziekenhuis opereren met een eigen bestuur. De gemeenschappelijke factor is dat we monodisciplinaire medisch specialistische zorg leveren. We werken zelfstandig, maar wel heel nauw samen in netwerken en met ziekenhuizen in de regio.”
Mondriaan maakte zich in het NVZ-bestuur hard voor een platform om ook met de achterban van categorale instellingen te kunnen schakelen. “We zijn destijds gekomen tot klankbordgroep die verschillende keren per jaar samenkomt. Zo houden we feeling met elkaar en dat functioneert goed.
Naast de categorale zetel, houd ik me vooral bezig met de arbeidsmarkt en dan de verpleegkundige kant. Dat draag ik nog steeds een warm hart toe. Verder zit ik aan de Ronde tafel oncologie vanuit de NVZ-portefeuille spreiding en concentratie. Dat raakt veel van de NVZ-leden.”
Het is duidelijk dat de zorgsector onder druk staat. Hoe is dat bij de categorale instellingen? Wat zijn de uitdagingen en in hoeverre is dat anders dan bij de ziekenhuizen?
“Eigenlijk zeg ik altijd dat categorale instellingen het schoolvoorbeeld zijn van samenwerking. En dat vind ik ook echt zo. Omdat we specialistische instituten zijn - of je nou nierdialyse doet of radiotherapie - werk je per definitie heel nauw samen met de ziekenhuizen in je regio. Ons bestaansrecht is op die samenwerking gebaseerd, dus dat maakt dat het bijna in onze genen zit om ook regionaal samen te werken.” De hele sector moet toe naar meer samenwerken, zo stelt Mondriaan. Oncologie is bij uitstek netwerkzorg waarbij bestuurders en medisch professionals op alle fronten goed en nauw moeten samenwerken ten behoeve van de beste patiëntenzorg.
“Ons bestaansrecht als categorale instellingen ligt in samenwerking, dat zit dan ook in onze genen.”
Uiteraard hebben categorale instellingen in het huidige zorglandschap ook met uitdagingen te maken, geeft Mondriaan aan. “Wij zijn relatief klein door ons monodisciplinaire karakter. Dat maakt dat je kwetsbaarder bent in volume. En wellicht ook in het zelfstandig voortbestaan als categoraal instituut. Zelfstandigheid is weliswaar geen doel op zich, maar brengt wel bestuurlijke uitdagingen met zich mee. Financiële druk door stijgende kosten vanuit de cao, maar ook ICT-kosten die skyhigh gaan. Dat valt in een kleiner volume lastiger op te vangen.
Bovendien heb je dezelfde verantwoordingsplicht. Want net als de ziekenhuizen leveren we medisch specialistische zorg, maar in een klein volume drukt die last wel zwaar. Wat dat betreft pleit ik er richting de Nederlandse politiek voor om de regeldruk te verminderen. En niet alleen vanuit de categorale sector. De hele wet- en regelgeving vraagt veel van ziekenhuizen en zorginstellingen. Ik ben van mening dat er nog grote stappen gezet kunnen worden om de zorg te ontregelen.
In de portefeuille arbeidsmarkt waarbij u betrokken bent bij het stuk opleidingen, vindt momenteel veel verandering plaats met o.a. EPA-gericht opleiden. Kunt u daar meer over vertellen? In hoeverre is het EPA-gestuurd opleiden al standaard?
“De gedachte achter EPA-gericht opleiden (Entrustable Professional Activities, dat wil zeggen kenmerkende en certificeerbare taken van zorgprofessionals) is natuurlijk de flexibilisering van opleidingen van verpleegkundigen, en daarmee ook de meer flexibele inzet van verpleegkundigen. Dat spreekt mij natuurlijk enorm aan. Ik zie het als een goede ontwikkeling voor de medisch specialistische zorg om de krappe arbeidsmarkt te kunnen flexibiliseren en dan met name op het verpleegkundig domein.”
Mondriaan heeft het EPA-expertisecentrum in haar portefeuille, evenals het College Zorg Opleidingen (CZO), alwaar ze tot voor kort voorzitter van de raad van toezicht was. “De transitie van diplomagestuurd opleiden naar EPA-gestuurd opleiden is gaande en in ontwikkeling, dat vraagt grote inzet van de CZO-organisatie. Inmiddels wordt het EPA-gericht opleiden al op vrij brede schaal ingezet. Ook binnen categorale instellingen en paramedische opleidingen.”
“De transitie van diplomagestuurd opleiden naar EPA-gestuurd opleiden zie ik als een goede en noodzakelijke ontwikkeling.”
En qua financiering van deze manier van opleiden, want de KiPZ-gelden (Kwaliteitsimpuls Personeel Ziekenhuiszorg) staan toch ook onder druk?
“KiPZ is nu ondergebracht onder het TAZ-instrumentarium (Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg) en daarmee ook onder het IZA. Het is nog steeds zo dat subsidies middels de KiPZ-gelden van wezenlijk belang zijn voor de ziekenhuizen en categorale instellingen om zorgprofessionals te kunnen opleiden. De KiPZ-gelden zijn van oorsprong bestemd voor de medisch specialistische zorg, maar aangezien het nu is ondergebracht onder het TAZ-instrumentarium proberen ook andere sectoren er aanspraak op te maken. Dus de uitdaging ligt erin om strategisch opleiden te blijven stimuleren en het hek om de KiPZ-gelden heen te houden en te behouden voor de ziekenhuizen.”
Het RIF is gevestigd in Friesland, hoe zit het in uw regio met de arbeidsmarktproblematiek?
“Landelijk gezien is er natuurlijk al een krappe arbeidsmarkt. Doorvertaald naar de categorale instellingen werken wij vooral met hoog opgeleide specialistische professionals. Dat betekent dat wanneer daar krapte ontstaat, het een uitdaging kan zijn om vacatures in te vullen. Dat speelt voor de hele categorale sector, maar ik zie ook regionale verschillen. Zo wordt in het RIF de grootste groep professionals gevormd door Medisch beeldvormings- en bestralingsdeskundigen (Mbb’ers). Destijds in de regio Gelderland merkten we echt dat er krapte ging ontstaan, net als in andere hoeken van het land. Gelukkig is dat in Friesland nog niet of nauwelijks aan de orde. Dat is te verklaren omdat Mbb’ers op de Hanze Hogeschool in Groningen worden opgeleid en we vaak zien dat zorgpersoneel regiogebonden wil blijven wonen en werken. Dat maakt dat het arbeidsmarktprobleem hier toch anders is dan in andere regio's van het land. Bovendien zie je dat het werk in een categorale instelling vaak zulk specialistisch werk is, dat zorgprofessionals zich langer binden aan je instituut. Want overstappen van baan betekent immers meestal een behoorlijke reisafstand voor lief nemen of verhuizen.”
“Door het specialistisch werk in de categorale instelling zie je dat zorgprofessionals zich langer binden aan je instituut.”
Wat zijn uw ambities als bestuurder van het RIF en als bestuurslid bij de NVZ?
“Als NVZ hebben we natuurlijk een maatschappelijke opdracht te vervullen. Als brancheorganisatie hebben we het IZA ondertekend, dus dat betekent dat de ambitie binnen het NVZ-bestuur is om te helpen deze maatschappelijke opdracht waar te maken. Tegelijkertijd betekent het ook dat die maatschappelijke opdracht niet altijd één op één dezelfde hoeft te zijn voor je eigen instituut. Dat vraagt dat je overstijgend moet kunnen denken en soms de belangen van je eigen instituut aan de kant moet kunnen zetten of niet moet laten prevaleren. Vanuit de NVZ staan we voor die IZA-opgave. En daar wil ik ook mijn bijdrage aan leveren wat betreft mijn portefeuilles arbeidsmarkt en het dossier van spreiding en concentratie. Zeker gezien het feit dat volumenormen oncologie ons instituut primair raken, daar moet je je heel goed bewust van zijn.
Als bestuurder van het RIF probeer je de belangen zo goed mogelijk te dienen en te zorgen voor het voortbestaan van je instituut, maar je moet ook mee in deze maatschappelijke opgave. Of dat nou vanuit zelfstandigheid is, of wellicht in de toekomst als onderdeel van een ziekenhuis of regionaal netwerk, dat laat ik in het midden. Maar in ieder geval, om de belangen zo goed mogelijk ook door te vertalen naar je eigen instituut en te zorgen dat deze in het belang zijn van de oncologische patiënten in Friesland. Uiteindelijk gaat het om de kwaliteit van zorg.
Maar er treedt wel een spanningsveld op tussen kwaliteit van zorg en toegankelijkheid van zorg, met name als het gaat om het dossier spreiding en concentratie. Daar zal toch een middenweg in gevonden moeten gaan worden.
“Je moet je als bestuurder goed bewust zijn dat ‘eigen’ belangen soms aan de kant moeten.”
Het RIF zit in een dunbevolkte regio. Met het Oncologisch Netwerk Friesland (ONF) - de Friese ziekenhuizen, het RIF en Pathologie Friesland – vallen we onder de regio CCN Noordoost Nederland. Daarin hebben we te maken met een groter netwerk voor Friesland, Groningen en Drenthe met 17 ziekenhuizen en 2 categorale instellingen, zijnde het RIF en Radiotherapiegroep Deventer. Dat is natuurlijk een enorme regio. Dat brengt belangrijke vragen met zich mee. Hoe leggen wij daar een governancestructuur overheen? En hoe vertalen wij de volumenormen (sub)regionaal? Dat is een hele complexe opdracht. In dat opzicht is Noordoost Nederland een uitzonderlijke regio in vergelijking met bijvoorbeeld het westen van het land, waar ziekenhuizen geografisch dichter op elkaar zitten en de toegankelijkheid voor patiënten van een andere orde is.”
Als RIF maken jullie ook flinke stappen in digitale gegevensuitwisseling met HiX. Waarom is dit een belangrijke mijlpaal voor uw instituut?
“Digitalisering, en daarmee de aansluiting van het elektronisch patiëntendossier (EPD) op elkaar in de regio, is van essentieel belang om data te kunnen delen. Daardoor kunnen we efficiëntere zorg bieden aan patiënten. En het stelt ons in staat gefundeerde keuzes in de regio te maken, want dat staat of valt met goede data, landelijk, maar zeker ook regionaal.
We maken, net als de Friese ziekenhuizen en Pathologie Friesland, onderdeel uit van het Oncologisch Netwerk Friesland (ONF). Met HiX hebben onze behandelaars bijvoorbeeld binnen één geïntegreerd dossier goed overzicht van hun radiotherapiebehandelingen. Door de koppeling aan de EPD’s van de ziekenhuizen is de gegevensuitwisseling met de zorgpartners makkelijker. Ook patiënten kunnen straks in hun portaal de voor hen belangrijke gegevens makkelijker inzien.
Wij zijn nu bezig met de implementatie van HiX. De connectiviteit van verschillende EPD’s in de regio (HiX en EPIC) kan nog een uitdaging zijn, maar die gaan we aan zodat we goede gegevens met elkaar te kunnen uitwisselen.“
Hoe ziet u de toekomst van de radiotherapeutische zorg in Nederland?
“De vraag naar radiotherapeutische zorg zal altijd blijven, ook regionaal. Zeker gezien de dubbele vergrijzing. Met patiënten die steeds ouder worden en ook patiënten die langer leven met kanker en dus langere tijd terug zullen blijven komen. Bovendien is radiotherapeutische zorg niet in de thuissituatie van de patiënt te realiseren. Het blijft ziekenhuiszorg - er zijn bunkers nodig en stralingsapparatuur - en valt niet in de substitutiegedachte.
Maar of dat in de toekomst altijd vanuit een categoraal zelfstandig instituut zal blijven? Daar kun je een vraagteken achter zetten. Of dat het vanuit de netwerkgedachte wordt ondergebracht in een ziekenhuis of samenwerkingsverband van meerdere ziekenhuizen? Want dat is denk ik toch waar het allemaal naartoe beweegt. Dat zal in Friesland niet anders zijn dan in andere regio's van het land. Van primair belang is dat de radiotherapeutische zorg goed ingebed moet zijn binnen het totale palet van de oncologische zorg. Het secundair belang zal dan zijn vanuit welke juridische entiteit dat kan gebeuren.
“Radiotherapeutische zorg is niet realiseerbaar in de thuissituatie en valt dus niet in de substitutiegedachte.”
De expertise die we in de radiotherapeutisch zorg hebben moet natuurlijk behouden blijven. Er zijn in Nederland maar 5 zelfstandige instellingen radiotherapie die van oudsher zijn ontstaan uit meerdere ziekenhuizen. Doordat radiotherapie kapitaalintensief is waren kleine(re) ziekenhuizen onder de Wbmv (Wet bijzondere medische verrichtingen) in het verleden niet in staat om radiotherapie onder eigen dak te realiseren. Vaak is daarom vanuit het samenwerkingsverband een nieuwe stichting ten behoeve van radiotherapie gestart. Zo zijn deze zelfstandige instituten over het algemeen ontstaan, juist vanuit een samenwerkingsverband vanuit de ziekenhuizen. En dat is eigenlijk precies waar we het nu in de IZA-gedachte opnieuw over hebben. Het gaat altijd gepaard met regionale samenwerking met de ziekenhuizen. Of dat nu in een eigen stichting gebeurt of onder een andere paraplu, dat moet eigenlijk niet het issue zijn. Het moet er vooral over gaan dat je de oncologische en radiotherapeutische zorg regionaal goed met elkaar organiseert. Zodat het kwalitatief goed blijft en toegankelijk voor de patiënten in de regio.”
Eerder noemde u al uw oproep richting de politiek om de regeldruk te verminderen, wat zou u verder nog onder de aandacht willen brengen van politiek Den Haag?
“Ik zou graag een oproep willen doen met betrekking tot de arbeidsmarktkrapte met speciale aandacht voor de verpleegkundigen. Zo is het belangrijk dat er voldoende gelden worden gereserveerd voor verpleegkundige opleidingen en de inkomens van de verpleegkundige middengroep. Want zij zijn essentieel! Artsen kunnen niet zonder verpleegkundigen, ziekenhuizen kunnen niet zonder verpleegkundigen en patiënten kunnen niet zonder verpleegkundigen. Het is gewoon een heel belangrijke beroepsgroep in onze sector.”